Noordhollands Dagblad 9 juli 2019 – Door José Pietens
In augustus 1983 maakte Bert Verhoeff deze foto van een actie tegen kruisraketten bij het Amerikaanse consulaat in Amsterdam. Politieagenten en actievoerders zijn verwikkeld in een veldslag. Tóch roept de foto een glimlach op. Verhoeff: ,,Als een regisseur een scène over een confrontatie tussen agenten en demonstranten zou filmen, zou het er zó uit zien. Overal gebeurt wat. Een agent is met de hand op zijn pistoolholster klaar om zijn wapen te grijpen en een andere agent achtervolgt met wapenstok en portofoon een struikelende demonstrant die de Amerikaanse vlag heeft bemachtigd. De derde agent zet zijn pet recht en twee andere demonstranten schreeuwen een oorlogskreet.’’
Hij fotografeerde Boris Jeltsin, Johan Cruyff en Nelson Mandela. Hij trok op met mujaheddinstrijders in Afghanistan, ging met Beatrix en Claus mee op staatsbezoek naar Israël en bracht de val van de Berlijnse Muur in beeld. Hij registreerde hoe het Nederlands elftal in 1974 de WK-finale van Duitsland verloor, was bij de treinkapingen van de jaren zeventig en was als eerste fotograaf bij de vliegramp in de Bijlmer.
Als fotojournalist stond Bert Verhoeff (70) altijd vooraan bij grote nieuwsgebeurtenissen en legde die vast in beelden die tot het collectief geheugen van Nederland zijn gaan behoren. Verhoeff, die sinds twee jaar in Zaandam woont, zit vijftig jaar in het vak. Hij fotografeerde voor heel veel dag- en weekbladen, maakte twaalf boeken, won de Zilveren Camera voor de persfoto van het jaar (1984) en werd Fotojournalist van het jaar 1988. Vanavond vertelt hij over zijn loopbaan tijdens een fotografiebijeenkomst in Zaansgroen.
Hij zal een jaar of vijftien zijn geweest toen hij voor het eerst een camera oppakte. Met een vriend die fotograaf wilde worden, trok hij door Amsterdam. „Door hem wilde ik ook fotograaf worden, maar ik wist niet hoe dat moest. Aan een opleiding dacht ik niet eens.” Na de middelbare school volgde ’een hippie-achtig leven’, met een baantje hier en een lifttocht door Europa daar. In 1969 meldde hij zich bij Anefo. Het nu niet meer bestaande fotopersbureau zocht een leerling-fotojournalist. „Ik vond het werk gewéldig. Na een half jaar kreeg ik een auto onder mijn kont en vanaf toen reed ik 50.000 kilometer per jaar. Ik moest natuurlijk wel opdrachten maken, maar ik voelde me vrij, ging overal heen en was overal bij. Ik was behoorlijk fanatiek, wilde per se een foto maken van grote gebeurtenissen. Maar ik was er niet 365 dagen per jaar mee bezig, ik ging gewoon elk jaar met vakantie.” Met een lach: „Wel altijd een camera mee, voor het geval dát.”
Na tien jaar Anefo en tien jaar als zzp’er, werd hij vaste fotograaf van De Volkskrant. „Het leuke is dat je echt bij het maken van de krant bent betrokken. Mijn leven werd ook iets rustiger, omdat ik wist dat ik mijn foto’s niet meer hoefde te verkopen en wist dat ze geplaatst zouden worden.”
Opgesloten
In 1999 ging hij met een vrouw een dochter een jaar naar Australië. „Ik was dertig jaar fotojournalist en wilde zien hoe het er aan de andere kant van de wereld aan toe ging. Het was een soort sabbatical, al is dat niet helemaal gelukt. Ik werkte samen met een journalist en schrijver aan artikelen en een boek. Én ik heb op de Olympische Spelen gefotografeerd.” Weer terug in Nederland werd hij chef fotoredactie bij De Volkskrant. „Dat had ik beter niet kunnen doen. Ik voelde me opgesloten achter mijn bureau en gaf fotografen opdrachten die ik zelf wilde doen.”
In 2003 stopte hij ermee en ging onder meer fotoboeken maken. „Als fotojournalist ben je altijd bezig met het maken van die éne foto voor de krant van morgen. Met een boek bereik je weliswaar minder publiek dan met een krant, maar je kunt wel meer vertellen en meer van jezelf laten zien.” Zijn boeken gaan over uiteenlopende onderwerpen zoals dementie, Nederlandse rituelen, Wim Kok en de Amsterdamse krakersrellen van de jaren tachtig. Ook zijn woonplaatsen zijn een dankbare bron van inspiratie. Zijn jaren in Broek in Waterland en in Bussum resulteerden in ’Het wonder van Waterland’ en ’Bij ons in het Gooi’. Ook in Zaandam heeft hij een interessant onderwerp gevonden: de Zaan met al zijn bedrijvigheid in, op en aan het water. „Maar voor een boek is wel subsidie of een gegarandeerde afname nodig. Het is veel werk om daar achteraan te gaan en ik weet niet of ik daar zin in heb.”
Zijn jongste uitgave is ’Van foto’s die voorbijgaan’. Uit duizenden foto’s van de afgelopen vijftig jaar fotografie selecteerde hij vijftig foto’s en schreef er zeventien verhalen bij. Het is een prachtig overzicht van een imposante loopbaan. „Fotografie is het mooiste vak van de wereld. Als fotojournalist ben je heerlijk vrij én je kunt jouw visie laten zien. Ook al is fotograferen voor de krant vooral registeren, je benadert een onderwerp op je eigen manier. Ik kan aan een foto zien wie de maker is, een foto is een verlengstuk van je persoonlijkheid. Bij mij is dat lichte ironie. Ik vind het leuk om een tegenstelling in mijn foto’s te hebben die een glimlach oproepen.”